Als men de huidige definitie hanteert van een zeemijn, kunnen de Amerikaanse uitvinders Bushnell en Fulton als de vaders van de mijn beschouwd worden. Hun hersenspinsels tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd tegen de Engelsen waren niet effectief, maar wel een stap in de goede richting. Pas toen een andere Amerikaan, Samuel Colt (meer bekend van zijn werk aan revolvers) een mijn demonstreerde kwam er meer interesse. Hij demonstreerde namelijk op 8 juli 1842 in de haven van New York hoe een gecontroleerde elektrische mijn het afgedankte marineschip Boxer tot zinken kon brengen
Ook Nederland kreeg interesse. Kapitein ingenieur Schafer van de Landmacht ging zich in 1847 bezighouden met het beproeven van watermijnen. Vervolgens werd er een commissie ingesteld: de Commissie ter Beproeving van Watermijnen. Schafer werd als deskundige toegevoegd aan deze commissie.
In eerste instantie was de aandacht gericht op mijnen en torpedo's (dat was in die tijd nog hetzelfde, een torpedo die door het water "zwemt" zoals we die nu kennen, heette toen een "vistorpedo") die door een elektrische schok zouden ontploffen zodra een schip geraakt zou worden.
Bij de Pyrotechnische Werkplaats was (als gevolg van het werk van de commissie) in april 1865 de eerste verankerde contactmijn van Nederlandse makelij gereed. De mijn was nog zeer primitief van samenstelling: een waterdichte kruitkist van plaatijzer met een daing van 75 kg buskruit. Het principe van de afvuring is gebaseerd op een vinden van de Belgische officieren Carette en Bupont, die al in 1861 proeven namen met een mijn. Het afvuurmechanisme bestond uit een "voelrad", gemonteerd op een koperen stang. Deze stang werd bij een aanvaring uit de stand gedrukt en het contact tussen de stang en de rand van de mijnbol zorgde voor een elektrische lading, die de mijn deed ontploffen.
Naast het afvuursysteem met een elektrische schok werd ook een ander soort afvuurmechanisme beproefd: de "Ramstedhoorn". Dit was een uitvinding van de Russische kolonel Ramsted, waarbij een buisje gevuld met kalium de mijn laat ontploffen zodra het tegen een schip stoot.
In die periode bestond er overigens nog geen Mijnendienst, maar wel een Torpedodienst. Al is de Torpedodienst (waar dus ook het ontwikkelen van zeemijnen onder viel) pas in 1875 officieel onderdeel geworden van de Koninklijke Marine.
De beproevingen van de nieuwe mijnen vonden plaats aan boord van de stoomkanonneerboot Zr.Ms. Hadda, die op de Rijkswerf te Amsterdam (tegenwoordig de marinekazerne, naast het scheepvaartmuseum, toen een magazijn) werd ingericht voor proeven met mijnen. Dit schip is de eerste Nederlandse mijnenlegger en was nadat het was omgebouwd als mijnenlegger in 1906 in dienst gesteld
Bij beproevingen worden ook buitenlandse mijnen gebruikt. De mijnen van de Franse firma Sautter Harlé et Cie te Parijs voldeden en in 1907 werd een contract gesloten. De Rijkswerkplaatsen mogen de mijnen zelf gaan maken, waarbij voor iedere mijn 500 francs aan het Franse bedrijf betaald moet worden. Deze mijn is ook bekend als de Mijn 1907. Het afvuurprincipe bestond uit een slingergewicht, dat door de schok van een aanvaring met een schip zorgde voor een elektrisch contact en de mijn deed ontploffen. Deze mijn moest overigens regelmatig opgevist worden om de mijn te controleren en eventueel te repareren. Dit was een gevaarlijk karwei en ging zo nu en dan mis (met dodelijke slachtoffers tot gevolg).
In het begin van de Mijnendienst of Torpedodienst werd zelden gedacht aan het ruimen van mijnen. Vooral de mijnenlegger speelde een grote rol, maar dan ook vooral voor de verdediging van ons land. Terwijl andere landen de mijn juist gebruikten als aanvalsmiddel, om met behulp van onderzeeboten of snelle mijnenleggers mijnen te leggen voor de vijandelijke kust.
Mijnenveger 'Bernisse' Type schip: ex mijnenveger van de Beemsterklasse Bouwjaar + werf/plaats: juni 1953, werf Boel en Zonen, Temse (Belgie) Functie schip: oorspronkelijk mijnenveger; later munitietransportdchip Belgische Marine: nu varend museum Formaten: lengte 44,00m/ breedte 8,30m/ diepgang 2,60m Hoogte vanaf de waterlijn: 17,50m Na bijna 25 jaar dienst gedaan te hebben als mijnenveger, werd het schip in 1978 omgebouwd tot munitietransportschip en vervolde zij haar scheepsleven als ' A963 SPA'. In 2002 werd het schip omgedoopt als Bernisse. Met een bemanning van 38 man werd dit schip ingezet op de Noordzee om de mijnen te vegen die daar door de Duitsers in de 2e Wereldoorlog waren gelegd. |
---|
Tot de Tweede Wereldoorlog was er maar één type mijn: de verankerde mijn die ontplofte zodra het een schip raakte. Deze verankerde mijn dreef onder het wateroppervlak en was verankerd met een stalen ketting aan de bodem. Deze mijnen konden eenvoudig geveegd worden. Later werden de magnetische en akoestische mijnen ontwikkeld. De akoestische mijn ontploft door het geluid van een schip, de magnetische doordat een stalen schip een magnetisch veld om zich heen heeft. Hierdoor moesten de mijnenbestrijdingsvaartuigen van hout (of later van kunststof) gemaakt worden en konden niet meer vegen (want hierbij vaart het schip over de mijn en snijdt de ketting door, maar de akoestische mijn ontploft zodra deze het schip "hoort"). Pas na de Eerste Wereldoorlog
(1914-1918) werd serieus nagedacht over het vegen van mijnen. Dit moment kwam toen men zich realiseerde dat de duizenden mijnen die tussen Schotland en Noorwegen waren gelegd door de geallieerden, ook nog opgeruimd moesten worden.
bron: www.marineschepen.nl